juryrapport over inzending 'Zachtjes schoof de nacht bij ons aan tafel" nominatie Rob de Vos-prijs 2022 - eervolle vermelding:
"Een gedicht waarin de onomkeerbaarheid van een begin en een eind ‒ de beperkte houdbaarheid van een leven, een relatie, een landschap ‒ door iedere regel sluipt. Daar een eenzaamheid aan meegevend ‒ afscheid nemen heb je in je eentje te klaren. De dichter dwingt met zijn beelden, regellengte en het inspringen van een couplet, een trager leestempo af. Het is of hij zo lang mogelijk de slotregels uitstelt, daar de lezer voor wil behoeden ‒ en dat werkt goed. Haast beklemmend lees je door: je wilt het weten ‒ weet het ergens al ‒ maar ook weer niet. Na meerdere keren lezen ‒ het is een gedicht dat meer en meer rijpt ‒ hoe dichter het bij jezelf als lezer komt te staan en de ervaring meegeeft dat ook jij hier niet aan kunt ontsnappen ‒ dat het ons allen aangaat, los van hoe persoonlijk de dichter het in vorm heeft gegoten.
De laatste strofe vat het gedicht heel mooi samen. Water dat stil in de glazen vergrijst ‒ de dichter zet een prachtig alleszeggend beeld neer. Het maakt dat die strofe ook opzichzelfstaand bestaansrecht heeft. ‘Binnen vergrijst alleen het water stil in de glazen. / Zo was het die keer en de keren daarna. / Zo zal het altijd zijn.’ Joost Wasser houdt een spiegel voor, en schijnt licht op datgene er vanbinnen leeft, in een berustende poëtische taal." (Inge Bak)
juryrapport over 'Het regende veel die tijd' (inzending De Gedichtenwedstrijd 2020):
"Een zeer dens gedicht, tjokvol opsommingen en beschrijvingen. Het schetst het moment waarop en een fragmentarisch portret van een 'je' die een 'ik' verlaat. Enkele zeer rake regels 'een straat vol tranen, alleen jij zag het niet', die 'weet dat / dromen niet anders zijn dan verstomde angsten', knap hoe de 'ik' en 'je' aan elkaar tegengesteld zijn: de ''je' kijkt vooruit, naar nieuwe zaken, de 'ik' ziet enkel wat kapot is. De 'ík' en 'je' groeien doorheen het gedicht letterlijk uit elkaar, en tegelijkertijd is de 'ik' op het einde de persoon die in een jas de straat op gaat. De cirkel is rond, en toch voor eeuwig onderbroken. Mooi!"
Meander Magazine (24 maart 2020): "Het regende veel die tijd' als eerste gepresenteerd als één van de voorkeuren van de coördinator van Meander Magazine
"Een gedicht waarin de onomkeerbaarheid van een begin en een eind ‒ de beperkte houdbaarheid van een leven, een relatie, een landschap ‒ door iedere regel sluipt. Daar een eenzaamheid aan meegevend ‒ afscheid nemen heb je in je eentje te klaren. De dichter dwingt met zijn beelden, regellengte en het inspringen van een couplet, een trager leestempo af. Het is of hij zo lang mogelijk de slotregels uitstelt, daar de lezer voor wil behoeden ‒ en dat werkt goed. Haast beklemmend lees je door: je wilt het weten ‒ weet het ergens al ‒ maar ook weer niet. Na meerdere keren lezen ‒ het is een gedicht dat meer en meer rijpt ‒ hoe dichter het bij jezelf als lezer komt te staan en de ervaring meegeeft dat ook jij hier niet aan kunt ontsnappen ‒ dat het ons allen aangaat, los van hoe persoonlijk de dichter het in vorm heeft gegoten.
De laatste strofe vat het gedicht heel mooi samen. Water dat stil in de glazen vergrijst ‒ de dichter zet een prachtig alleszeggend beeld neer. Het maakt dat die strofe ook opzichzelfstaand bestaansrecht heeft. ‘Binnen vergrijst alleen het water stil in de glazen. / Zo was het die keer en de keren daarna. / Zo zal het altijd zijn.’ Joost Wasser houdt een spiegel voor, en schijnt licht op datgene er vanbinnen leeft, in een berustende poëtische taal." (Inge Bak)
juryrapport over 'Het regende veel die tijd' (inzending De Gedichtenwedstrijd 2020):
"Een zeer dens gedicht, tjokvol opsommingen en beschrijvingen. Het schetst het moment waarop en een fragmentarisch portret van een 'je' die een 'ik' verlaat. Enkele zeer rake regels 'een straat vol tranen, alleen jij zag het niet', die 'weet dat / dromen niet anders zijn dan verstomde angsten', knap hoe de 'ik' en 'je' aan elkaar tegengesteld zijn: de ''je' kijkt vooruit, naar nieuwe zaken, de 'ik' ziet enkel wat kapot is. De 'ík' en 'je' groeien doorheen het gedicht letterlijk uit elkaar, en tegelijkertijd is de 'ik' op het einde de persoon die in een jas de straat op gaat. De cirkel is rond, en toch voor eeuwig onderbroken. Mooi!"
Meander Magazine (24 maart 2020): "Het regende veel die tijd' als eerste gepresenteerd als één van de voorkeuren van de coördinator van Meander Magazine
Tzum - Jan de Jong: recensie 'Schraal volk'
"Het woord als reisgenoot
Joost Wasser debuteerde in 1977 met de dichtbundel Een geheim in mijn mondholte. Nu, meer dan veertig jaar later, is zijn tweede bundel Schraal volk er. Veertig jaar, dat is zelfs te veel om te zeggen dat we er lang op hebben moeten wachten. We hadden het wachten gewoon al lang opgegeven. Schraal volk is eerder een tweede debuut.
‘Ik zoek een reisgenoot’, schreef Martinus Nijhoff in 1934 als motto voor zijn lange gedicht ‘Awater’, waarna een ik-figuur Awater volgt door de stad. De tocht en het gedicht eindigen bij het station, vanwaar de echte reis begint. Waarheen? Tja, dat is aan de lezer.
Joost Wasser vertrekt in Schraal volk zo ongeveer waar Nijhoff stopte. Een ik-figuur verlaat de stad, weliswaar niet per trein, om zijn heil elders te zoeken. Het stadse leven is hem te hypocriet, wat pijnlijk duidelijk wordt in een strofe die mij een beetje aan Hugo Claus deed denken (wat een compliment is!)
(...)
Tot zo ver de verhalende laag, die wel mooi en met krachtige metaforen beschreven is, maar ook weer niet zó heel bijzonder is. De kracht van het gedicht zit hem volgens mij in iets heel anders. Want ja, ik kies ervoor om de inhoud van de bundel als één gedicht te lezen. Het is een metaforisch reisverhaal in vijf hoofdstukken, precies zoals ‘Awater’ dat was (maar dan in acht hoofdstukken). En net als ‘Awater’ gaat het vooral om een reis in het hoofd van de ik-figuur.
(...)
Want dat is waar de bundel, nee, het gedicht Schraal volk écht over gaat: over de moeizame weg waarlangs de dichter aan de realiteit probeert te ontsnappen, teneinde zijn poëzie de ruimte te geven om te leven. Het is een reis van woorden. En die reis is wonderwel geslaagd."
Jan de Jong
Meander poëzie kort, 2019/6, recensie Schraal volk
(door Lennert Ras)
"Joost Wasser (1958) debuteerde als achttienjarige met de bundel Een geheim in mijn mondholte met zestig gedichten in vrije versvorm. (...). Schraal volk is zijn tweede bundel.
Schraal volk, gedichten leest als een verhaal. De ik-persoon ontvlucht de stad, komt op het platteland terecht en belandt in een jacht. De bundel is onderverdeeld in de afdelingen: ‘de stad uit’, ‘onderweg’, ‘de boerenhoeve’, ‘de vlucht’ en ‘de prooi’.
(...)
De bundel laat zich lezen als een schilderij van Pieter Bruegel de Oude, wellicht Jagers in de sneeuw. Alhoewel er in de bundel geen sprake is van sneeuw.
Er klinkt melancholie in Schraal volk door. Misschien een gemis. Misschien dat het leven de verteller toch niet gaf, wat hij ervan hoopte. Na het lezen van de bundel druipt er wellicht een traan uit het oog van de lezer. De bundel is ingetogen en een beetje zangerig en doet ernaar verlangen ook de stad uit te vluchten."
"Het woord als reisgenoot
Joost Wasser debuteerde in 1977 met de dichtbundel Een geheim in mijn mondholte. Nu, meer dan veertig jaar later, is zijn tweede bundel Schraal volk er. Veertig jaar, dat is zelfs te veel om te zeggen dat we er lang op hebben moeten wachten. We hadden het wachten gewoon al lang opgegeven. Schraal volk is eerder een tweede debuut.
‘Ik zoek een reisgenoot’, schreef Martinus Nijhoff in 1934 als motto voor zijn lange gedicht ‘Awater’, waarna een ik-figuur Awater volgt door de stad. De tocht en het gedicht eindigen bij het station, vanwaar de echte reis begint. Waarheen? Tja, dat is aan de lezer.
Joost Wasser vertrekt in Schraal volk zo ongeveer waar Nijhoff stopte. Een ik-figuur verlaat de stad, weliswaar niet per trein, om zijn heil elders te zoeken. Het stadse leven is hem te hypocriet, wat pijnlijk duidelijk wordt in een strofe die mij een beetje aan Hugo Claus deed denken (wat een compliment is!)
(...)
Tot zo ver de verhalende laag, die wel mooi en met krachtige metaforen beschreven is, maar ook weer niet zó heel bijzonder is. De kracht van het gedicht zit hem volgens mij in iets heel anders. Want ja, ik kies ervoor om de inhoud van de bundel als één gedicht te lezen. Het is een metaforisch reisverhaal in vijf hoofdstukken, precies zoals ‘Awater’ dat was (maar dan in acht hoofdstukken). En net als ‘Awater’ gaat het vooral om een reis in het hoofd van de ik-figuur.
(...)
Want dat is waar de bundel, nee, het gedicht Schraal volk écht over gaat: over de moeizame weg waarlangs de dichter aan de realiteit probeert te ontsnappen, teneinde zijn poëzie de ruimte te geven om te leven. Het is een reis van woorden. En die reis is wonderwel geslaagd."
Jan de Jong
Meander poëzie kort, 2019/6, recensie Schraal volk
(door Lennert Ras)
"Joost Wasser (1958) debuteerde als achttienjarige met de bundel Een geheim in mijn mondholte met zestig gedichten in vrije versvorm. (...). Schraal volk is zijn tweede bundel.
Schraal volk, gedichten leest als een verhaal. De ik-persoon ontvlucht de stad, komt op het platteland terecht en belandt in een jacht. De bundel is onderverdeeld in de afdelingen: ‘de stad uit’, ‘onderweg’, ‘de boerenhoeve’, ‘de vlucht’ en ‘de prooi’.
(...)
De bundel laat zich lezen als een schilderij van Pieter Bruegel de Oude, wellicht Jagers in de sneeuw. Alhoewel er in de bundel geen sprake is van sneeuw.
Er klinkt melancholie in Schraal volk door. Misschien een gemis. Misschien dat het leven de verteller toch niet gaf, wat hij ervan hoopte. Na het lezen van de bundel druipt er wellicht een traan uit het oog van de lezer. De bundel is ingetogen en een beetje zangerig en doet ernaar verlangen ook de stad uit te vluchten."